Koningstijd
De eerste koning van Rome was Romulus. Hij zou zijn stad hebben laten bevolken door bannelingen, die hij aangelokt had met de belofte van bescherming - ongeacht wat ze op hun kerfstok hadden. Maar aangezien Rome nu bijna alleen bevolkt was door mannen, was er een tekort aan vrouwen. Romulus liet daarop wedstrijden en ruiterspelen aankondigen en nodigde buurvolkeren uit om te komen kijken. Tijdens de spelen stortten de Romeinen zich op de vrouwen en meisjes van de bezoekers, van wie de meesten behoorden tot de Sabijnen, waardoor deze gebeurtenis bekend werd als de Sabijnse maagdenroof. De Sabijnse koning Titus Tatius zou hierop de stad hebben aangevallen en door verraad (van een vrouw Tarpeia) viel de Romeinse vesting op het Capitool in hun handen.
De Romeinen werden teruggedrongen tot aan hun stadspoort aan de Palatijn. Volgens de legende kwam de god Janus de Romeinen nu te hulp en stuurde een golf heet water op de Sabijnen af, die ook hun sterkste strijder, Mettus Curtius in het moeras vastzette. De strijd laaide terug op. De Sabijnse vrouwen waren echter inmiddels van hun nieuwe echtgenoten gaan houden, kwamen tussenbeide en er werd vrede gesloten. Titus Tatius werd medekoning en veel Sabijnen vestigden zich op de Quirinaal. Verder is over Romulus bekend dat hij een Raad der Ouden, de senex, samenstelde om hem te adviseren. Dat was het begin van de Romeinse Senaat. In 715 v Chr. stierf Romulus; volgens de legende werd hij meegevoerd door een wervelstorm om Jupiter als de god Quirinus voor eeuwig bij te staan.