Op mars

Een legioen moet zich snel kunnen verplaatsen met bagage en proviand. Via de heirbanen kan een legionair 25km en soms zelfs 60km per dag afleggen, gekleed in een wapenuitrusting van 20kg tot 25kg, met 40kg bagage, gedragen op een furca of gevorkte stok. Het Romeinse leger is dodelijk efficiënt: in geen tijd bouwen zij bruggen over rivieren, soldaten hakken wouden om, ruimen sneeuw en timmeren na een zware dagmars een volwaardig verdedigd castra of kamp ineen. 

Het kamp

Een kamp werd soms met veel of weinig zorg opgesteld. Dit hing af van:

  1. geografische ligging

  2. duur van het verblijf

  3. nabijheid van vijanden 

Voorbeeld van een kamp

 

Een kamp had ongeveer de vorm van een vierkant. Twee wegen, loodrecht op elkaar, verdeelden het kamp in vier gelijke delen. De decumanus (maximus) liep van de Porta Praetoria naar de Porta Decumana (= gele weg). Dwars daarop lag de cardo (maximus), waarlangs men de Via Principalis aanlegde, lopend van de Porta Principalis Sinistra (links) naar de Porta Principalis Dextra (rechts) (= groene weg). 

Als een kamp voor langere duur dienst moest doen, werden er ook stallen, werkplaatsen (voor timmerlui, smeden …), veldhospitalen … gebouwd. Met elk leger kwamen ook nog grote groepen niet-strijders mee: avonturiers, kooplui, muzikanten, kroegbazen (met ‘verplaatsbare’ café’s), meisjes van lichte zeden en vrouwen van soldaten. Een soldaat mocht in principe niet huwen, maar het gebeurde toch vaak dat hij in de loop van zijn diensttijd een gezin stichtte. Dit werd oogluikend toegelaten en vaak trokken vrouw en kinderen dan mee met het leger. Voor al deze mensen was het legerkamp verboden terrein; ze moesten in de buurt een onderkomen zoeken.

Van kamp tot stad

Kampen voor langere duur groeiden soms uit tot echte steden. De kampen waren immers gunstig gelegen en trokken veel mensen aan. Vaak herkennen we dan nu in dergelijke steden nog steeds het grondplan van het kamp; soms volgen de hoofdstraten zelfs nog het traject van de Via Praetoria en de Via Principalis.