Bewapening
Een legionair heeft een gladius of zwaard. Het wordt gebruikt van achter het scutum of schild naar voren te steken. Het schild bestaat uit drie lagen hout en leder en heeft in het midden een metalen schildknop, waarmee men stevige slagen kan uitdelen. Men begint een aanval meestal met het werpen van de pilum of werpspies om de vijand de eerste verliezen toe te brengen vanop een afstand van 20 à 30 meter.
Geschut
Elke cohorte beschikt over katapulten, waarmee zware rotsblokken zo'n 400 tot 800 meter ver kunnen worden geslingerd. Daarnaast worden op het slagveld ook mobiele kruisbogen, belegeringstuigen en zelfs olifanten ingezet.
Belegeringstuigen
Er waren twee soorten katapulten; namelijk de scorpiones en de ballistae.
Met de ene kon men gemakkelijk aan een hoog tempo sagittae of pijlen wegschieten. Met de andere katapult konden zware rotsblokken worden gekatapulteerd.
Scorpio Ballista
Tijdens de strijd gebruikte Romeinen eveneens een aries of stormram. Het is een lange zware boomstam die met kracht tegen een obstakel werd geduwd, zodat er ernstige schade werd toegebracht. Soms hangt de boomstam door middel van touwen en kettingen vast aan frame, dat al dan niet op wielen staat. De kop van de ram kon een metalen uiteinde hebben, waardoor men nog meer schade kon toebrengen.
Aries
Olifanten
Krijgsolifanten werden nooit door de Romeinen zelf, maar wel door de vijand, waar ze toen tegen vochten, gebruikt. De meest bekende vijand van de Romeinen was Hannibal. Hij was afkomstig uit Carthago (Noord-Afrika) en om in Rome te geraken, maakte hij een wonderbaarlijke tocht doorheen huidig Spanje, huidig Zuid-Frankrijk en tot slot doorheen de Alpen om Rome te bereiken. Zelfs met olifanten heeft hij de smalle bergpassen van de Alpen kunnen doorkruisen.