Beroepsleger
In oorlogstijd geldt in de Republiek een algemene dienstplicht voor Romeinse burgers. Aangezien een soldaat zijn eigen uitrusting moet bekostigen, wordt hij afhankelijk van zijn vermogen; ruiter, legioensoldaat, lichtbewapende of matroos. Op het einde van de tweede eeuw v. Chr. evolueert het leger naar een beroepsleger. Gemiddeld duurt een carrière in het leger 20 jaar. Drie op vijf soldaten halen hun pensioen en krijgen als veteraan een lapje grond in een Romeinse kolonie.
Indeling
-
Het Romeinse leger is goed gestructureerd. De kern van het Romeinse leger is het legio of ook wel legioen.
-
Leider van alle legioenen = imperator (opperbevelhebber)
-
Elk legioen had één legatus (onderbevelhebber), één quaestor (doet financieel beheer) en zes tribuni militares (krijgstribunen)
-
Leider van een centurie = centurio (honderdman)
* Eén cohort is 480 soldaten.
* Eén manipel is 160 soldaten.