Het Imperium Romanum is gedrenkt in soldatenbloed. In de eerste eeuwen van de republiek voert Rome oorlog om zich te verdedigen tegen vijandige buurvolkeren. Vanaf de derde eeuw trekt men ten strijde om nieuwe gebieden te veroveren. In de loop van de geschiedenis wordt een beroepsleger opgericht met een zeer sterke bewapening. Het Romeinse leger is vaak op mars en vecht vele veld -en zeeslagen uit.
Jonge soldaten
Romeinse jongemannen variërend van 16 tot 18 jaar oud konden zich aansluiten bij het leger. Zij worden tirones of rekruten genoemd en zijn specifiek jonge soldaten. Eén grote groep rekruten werd samen naar een legerkamp gestuurd, op enkele dagen reizen van Rome. In dat kamp leerden zij alles wat te maken had met oorlog voeren en vechten. De training tot volwaardige legionair was zeer zwaar. Zo moesten zij tweemaal per dag marcheren met wapens en bagage. Ze leerden vechten met een houten zwaard. Ook paardrijden behoorde tot hun opleiding. Dit was niet zo gemakkelijk, want soldaten moesten eveneens zonder stijgbeugels en zwaar bewapend op hun paard kunnen blijven zitten.